Letter to late Krijn Giezen
For the Flemish literary-cultural journal and website nY issue #38 about a steady-state economy we have written together a letter to late pioneer Krijn Giezen, a Dutch conceptual artist, sculptor, draftsman and passionated angler.
In the letter we ask the speculative question which aesthetic forms we share and which we can imagine in an alternative society where money and power do not grow any further. The letter is made up of different scenes from our daily life; burying a deer, helping to remove a landslide, driving the sheep of our neighbor and planting a forest that will catch the wind around the house. We have been working on Mull for two years now and we could not have imagined that the days would be so full of activities that flow into making art and vice versa.
A question we often ask ourselves is what story, which context we want to contribute to. Our focus, now that we live here, is on the direct land around us. We do not work beyond the horizon; the context to which we relate is a physical context and has a radius of about two hours. The project on Vlieland during the festival Into The Great Wide Open showed that our work here can still be disconnected from our environment. It is an issue that deserves much more research: how locally can visual language become and can it still be understood elsewhere?
The blurring of the boundaries between art and all other reign on the island is sometimes difficult, but we are convinced that it is a key to an integral making and being. Culture is a natural phenomenon and has the potential to undermine, outgrow, and drown out slow evolutionary processes. How beautiful it would be to destroy these destructive forces through making.
Knockvologan, 5 november 2018
Beste Krijn Giezen,
Eind mei 2016 reden Rutger en ik naar Magny-en-Bessin. We wilden vóór ons vertrek naar Isle of Mull zien waar u leefde. Na een dwaze rit van vijf uur (er bleek vanaf de grens met België geen benzine meer voorradig) werden we door uw vrouw Martina ontvangen met een zelfgebakken quiche van ganzeneieren en prei uit de tuin. Bij de grote haard had ze de tafel met damast en zilveren bestek gedekt. Ze reageerde verbolgen toen we over de aanpassing van uw trap naar de hemel in Kröller-Müller te spreken kwamen. U ontwierp de beklimbare sculptuur als een ‘ongewone wandeling door het bos’ die met de bomen mee omhoog kan groeien, maar dat zal nu nooit meer gebeuren. Wij hebben destijds uw Kijk Uit Attention nog zonder betuttelende hekjes en leuning beklommen om De Hoge Veluwe vanuit de lucht te zien. Naderhand hebben we vaak aan dat landschap in de diepte teruggedacht.
Martina liet ons na de maaltijd een van uw uit gevonden paardendekken, touwen en riemen vervaardigde assemblages zien. De compositie lijkt zo terloops te zijn ontstaan, uit een intuïtief spel van kleur en beweging waarbij de verweerde banden, gespen en stoffen met gaten in elkaar verstrikt raken; een robuust geheel waar uw liefde voor gebiedseigen materiaal en de inventiviteit van boer, visser en handwerksman heel duidelijk uit naar voren komt.
De twee herders – de jonge aangelijnd, de oude los – gingen ons voor toen Martina daarna de naastgelegen vlasweverij liet zien die de maand tevoren geruïneerd werd door een uitslaande brand. Toch zijn we even binnen geweest om naar de onverwoestbare klimop te kijken die zich langs de ramen duchtig omhoog slingerde.
De ontmoeting met Martina en het zien van uw nagelaten werk, dat verspreid over het landgoed ligt, leunt en staat als een dialoog tussen materiaal en tijd samen de ruimte begeesterend, hebben een onuitwisbare indruk op ons gemaakt. Hier in het Schotse Knockvologan zijn de dagen zoals jullie ze vermoedelijk ook gekend hebben. We laten ons meevoeren door alle (op) dringende dingen en onverwachte vragen en trachten deze te integreren in onze praktijk. We bouwen aan een observatiepost op het meest zuidwestelijke puntje van Mull, uitkijkend over de Atlantische Oceaan. Onze toekomstige studieplek zonder muren, ontworpen als een levend archief, richt zich op de ruigte om ons heen. Door dit landschap samen met specialisten en generalisten vanuit verschillende invalshoeken te verkennen en de schetsen en resultaten hiervan te indexeren, willen we de voedingsbodem leggen voor een meertalig platform van waaruit avontuur, nieuwsgierigheid en creativiteit bijdragen aan het landschap en de lokale gemeenschap. De planken, gezaagd uit een omgewaaide ceder uit de buurt, liggen klaar voor het dak van het gastatelier. Nu wachten we tot de wind gaat liggen zodat we verder kunnen.
Vanmorgen vonden we een hertenkalf in de brandnetels met de kop door het hek. Dood. Niets van gemerkt, terwijl we op twee meter afstand aan het timmeren waren. De wind stond zo dat we het niet roken. We hebben het in de kruiwagen geladen en aan de rand van een veld verderop begraven. Tijdens het scheppen vroegen we ons hardop af, of we ooit de blik van makers zullen afleggen en zonder filmische neigingen in het mistige landschap een kruiwagen over het zompige gras kunnen duwen; niet van een afstand bekeken, maar midden in de scène staand. Dit mag dan natuurlijk ook geen scène meer heten. Het gat dat we groeven, liep meteen vol met bloedrood veenwater. De grond lijkt hier carnivoor. We hebben de kop van het hert met een veenkluit ondersteund zodat hij niet in een vreemde kronkel zal vergaan. Een reflex van de beeldhouwer in ons.
Wanneer we vissen, is het kunstige er al wel af. Sinds we uw roken-op-zee- foto’s zagen op de jaarkalender met daarnaast de woorden kelen en lippen – eetbare delen van een kabeljauws kop, verdelen we plechtig de twee ovaaltjes uit iedere vissenkop die we vangen. Pas geleden sloegen we onder de Gribun Rocks een hondshaai aan de haak. De huid voelde scherp als schuurpapier; vroeger werden er bevermutsen mee opgeruwd, lazen we. Zelfs na het villen en zonder kop leek er nog leven in de spiermassa te zitten. We hebben de haai gerookt en de huid ingevroren voor later gebruik. Op een dag zal de grijs gestippelde huid plotseling nodig blijken. Op een eiland waar zo moeilijk aan deugdelijk materiaal is te komen, leren we hoe urgente problemen kunnen worden verholpen door simpelweg uit te gaan van wat in het landschap voor handen is. Zo hebben we een kas gemaakt van overtollige elektrabuis, een stoel gerepareerd met een sliert riemwier en de zoekgeraakte stop van het bad vervangen door een door de branding perfect rondgeslepen kiezel.
Een week geleden is er een aardverschuiving geweest bij Burg, een van de schiereilanden niet ver van waar wij wonen. Het wandelpad langs de steile rotsen naar de fossiele boom die daar in de versteende lavastroom bewaard bleef, zou versperd en misschien zelfs verdwenen zijn. Eergisteren zijn we met ranger Emily Wilkins op pad gegaan om te kijken of de situatie stabiel of nog gevaarlijk is. Helaas bleek de weg naar Burg gebarricadeerd door een omgevallen berk. Het voorval bood inzage in de precaire verhouding tussen Schotse regelgeving en landeigenaren. Emily vond na heel wat telefoontjes de beheerder van een nabijgelegen estate bereid de weg ‘s middags vrij te maken. We reden terug en stopten aan de overzijde van de baai. Vanaf Ardtun, hemelsbreed twee kilometer daar vandaan, is de puinwaaier goed te zien, maar alleen als je weet waar je moet kijken. Links van de grote waterval licht een beige, langgerekte driehoek op onder de donkergrijze kim van Burg. Aan beide zijdes van de verschuiving ligt de met gras begroeide helling die rechtop gezet lijkt tegen het vloedbasalt waaruit Burg ontstond. Na die eerste mislukte poging om op Burg te geraken stelden we ons voor dat we de dag erop een doorgang zouden maken die op afstand zichtbaar zou zijn. We zagen de horizontale streep als bewijs van de geleverde arbeid al voor ons en keken er naar uit om het natuurlijke fenomeen te ‘ontdoen’ of in ieder geval deels op te ruimen.
Toen we gisteren terug omhoog reden, was er van de forse berk weinig over. De stam en de meeste takken waren al opgehaald, waarschijnlijk voor brandhout. Na anderhalf uur lopen stuitten we op het tektonische geweld. Het pad lag bedolven, ernstiger dan we hadden kunnen inschatten.
Daardoor kwamen we over Asphalt Rundown van Robert Smithson uit 1978 te spreken, waar hij een lading vloeibare asfalt als zwarte inkt over de helling van een steengroeve in Rome stortte. Het was zijn eerste monumentale ‘flow’- werk in de buitenlucht. Rutger herinnerde zich een uitspraak van Smithson in een interview: my intention is to root it in the contour of the land, so that it’s permanently there and subject to the weathering. Het laat het belang zien van entropie in zijn denken, omdat de zwaartekracht en het verlies van energie integraal bijdragen aan het ontstaan van het werk. Asphalt Rundown bevraagt en bekritiseert het toen nog niet uitgevonden begrip antropoceen. Smithson’s performance dekt de door de graafwerkzaamheden blootgelegde eroderende strata weer af en sluit de tijd, maar het asfalt zelf is minstens zo verstorend en een symbool voor het antropoceen bij uitstek.
Is de betekenis van dit werk bijna vijftig jaar na dato niet opgeschoven? En in welke staat bevindt het werk zich nu? Is het opgeruimd? Verkruimeld? Doorboord door pioniersplanten? De veranderende tijdgeest lijkt met terugwerkende kracht het verleden te herschikken.
Het pad naar de Fossil Tree, dat nu weg is, was niet meer dan een geitenpaadje en de enige doorgang langs de helling. We hadden het graag hersteld, de dunne streep weer halverwege de helling getrokken, maar de rotsblokken bleken te groot om te verplaatsen. Om een markering voor wandelaars aan te brengen hebben we een twintigtal wit bekorstmoste blokken verlegd. Het pad buigt nu voor de verschuiving naar beneden. Met wat geklauter kom je wel om de nog los liggende stenen heen en kun je vanuit daar de route over de helling vervolgen. Een aantal steenmannetjes moet richting geven, al zullen die met de eerste storm en hoog water waarschijnlijk verdwijnen. Het voelt onbevredigend. Als we daar twee volle dagen hadden mogen doorbrengen, was het misschien wel gelukt het pad te reconstrueren, maar Emily moest na de lunch terug naar kantoor en zij maakte de dienst uit.
U kent vermoedelijk het werk van Dibbits en Ruthenbeck met de titel: The Energy of a Real English Breakfast Transformed Into Breaking a Real Steel Bar. We hadden een zichtbare daad willen stellen: onze energie omzetten in iets blijvends en zichtbaars.
Het omzetten van energie is sinds we hier wonen heel direct en meetbaar. We eten om warm te blijven en fysieke arbeid te kunnen leveren. Gaten graven, nadenken, lopen, oogsten en jagen. Je kunt bijna aanwijzen waar de energie van een ontbijt aan opgegaan is. Wanneer we te weinig eten, krijgen we maar half zoveel gedaan en het tekort blijkt niet zo snel vereffend. Een dag later merken we dat nog. Vooruit eten werkt beter. Een tweede ontbijt is vaak geen overbodige luxe.
We wonen nu bijna twee jaar op Mull en nog vragen we ons met regelmaat af wat een goede dag, week of maand is. Welke criteria leggen we onszelf op? Wat bepalen we zelf en wat wordt door de omgeving bepaald? Het landschap, het weer en de beperkte infrastructuur bieden weerstand en vertragen. Als mens opgaan in het ritme van het eiland is mooi, maar als we echt iets willen neerzetten, moeten we tempo houden. We kunnen niet te veel één worden met het land. Het is een ‘balancing act’ en ‘tour de force’ tegelijkertijd. Hoe houden we onze ambities vast en waar passen we ons aan? Wat is realistisch?
Een andere vraag die we ons veelvuldig stellen, is aan welk verhaal, welke context we willen bijdragen. Onze focus ligt, nu we hier wonen, op het directe land om ons heen. We werken niet voorbij de horizon; de context waartoe we ons verhouden, is een fysieke context en heeft een radius van zo’n twee uur gaans. Echter: het werk dat we maken, in ieder geval het werk dat nog los te koppelen is van onze omgeving, kan elders worden geëxposeerd. Hoe lokaal specifiek kan beeldtaal worden en is die elders dan nog te begrijpen?
Footpaths become byways and highways but, in essence, they are ways made through shared intention and passage, which coalesce into a line through the landscape. We share this behaviour with other animals: badgers, deer and rats follow lines centuries old. When I looked at other footprints in the snow I saw foxes and rabbits taking habitual routes across the field, very aware of each other’s. (Richard Long)
Het pad dat wij hadden willen leggen, zou én een doorgang én een stellingname zijn. Soms voelt het, alsof ons leven hier op het eiland de vleesgeworden wens is van Allen Kaprow die pleitte voor de complete vervaging van de scheidslijn tussen kunst en leven. Dat is vaak verwarrend. Het benoemen van het streven zelf in de jaren vijftig was een kunstdaad. Die gedachte was ver- nieuwend en inspirerend en gold als een artistieke en intellectuele daad. Nu zijn we op de een of andere manier in een leven verzeild geraakt waar we ons dag in dag uit in situaties bevinden waar die vermenging zo sterk is, dat we zelf niet weten, hoe er op te reflecteren. Wat is in deze omgeving precies de noodzaak van het kunstenaarschap?
Deze zomer assisteerden we een ecoloog bij het peilen van trilveen in het aangrenzende gebied Tireragan. Een week lang deden we niets anders dan velden opmeten en daar om de vijftig meter de telescoopstok in prikken. In een bordeauxrode klapper noteerden we de metingen, tot op de inch nauwkeurig. Hoewel we ons voornamen het onderzoek als uitgangspunt voor een tentoonstelling te gebruiken, lieten we dat idee na een dag varen. Het bleek veel zinniger bij de peilstok stil te staan en er niet nog een extra betekenis aan toe te voegen. Je zou ook kunnen zeggen dat we afdrijven van het kunstenaarschap. We bekommeren ons steeds meer om andere zaken.
Vanmorgen hielpen we met de ‘sweep’ op Erraid. Alle schapen van onze buurman John moesten worden bijeengedreven voor behandeling tegen spoelworm en de ziekte van Lyme. Het is één van de regelmatig terugkerende opgaves die valt of staat bij samenwerking. Tijdens de sweep wordt getracht alle schapen op het eiland vanuit het noorden samen te brengen door een rechte lijn van mensen te vormen die tegen de klok in de dieren naar het midden brengt. De lijn is semi-gesloten. Elk mens posteert op één van de heuveltoppen en houdt degene links en rechts van hem of haar nauwlettend in de gaten. Het beeld van deze opstelling is wonderschoon: op een afstand van zo’n honderd meter staat donker tegen de lucht afgetekend steeds een mens – een mier haast – zo klein van gestalte in het omringende rotslandschap. Langzaam maait de menselijke lijn zo over heel Erraid en kunnen na een paar uur alle schapen in de kraal winterklaar worden gemaakt.
Bij terugkomst waren vader en zoon van de MacDougall garage bezig de illegaal gedumpte caravans, die de toegang tot onze schuur blok- keren, weg te slepen. De mannen ogen als ware slopers, maar Alistair kent het drie pagina’s lange gedicht Address to a Haggis van Robert Burns uit zijn hoofd. His fist a nut. Through bloody flood or field to dash. O how unfit. Dat bespraken we, terwijl de caravans door de lier centimeter voor centimeter uit het veen los kwamen. De grond slurpte na en borrelde nog toen de eerste caravan al op de takelwagen stond. Zoveel schoonheid en zoveel heftigheid.
Een zending van tweehonderd inheemse bomen is door de Royal Mail bezorgd. Schietwilg, berk, hazelaar, duinroos, meidoorn, vlier- en lijsterbes. De bladloze stammetjes moeten vóór de vorst worden geplant, wat een volle week in beslag zal nemen. Over een paar jaar zullen ze luwte gaan geven aan de tuin. We steken een gat door de grasmat heen en klappen in vier ferme stoten het losse groene grasdeksel open. We knielen neer, de knieën rondom teneinde de wind met onze dijbenen als gespiegelde halve manen weg van de kuil te houden, terwijl onze rechterhand in de met de linkerhand stijf dicht- gesnoerde plastic zak vol beendermeel graait. Voorzichtig komt de meelhand naar buiten. Door het bovenlichaam beschermd beschrijft de vuist vol dierlijke as voorlangs onze breed gespreide borst een zuiver diagonale lijn tot de knokkels de rand van het gat raken. We strooien het beendermeel vlug uit, grijpen het stammetje voordat het wegwaait en zetten de jonge boom rechtop. Daarna scheppen we de aarde terug, geven een rukje aan de stam en verspreiden de compost zo dat die door de regen langs de wortels het gat in zal zakken. Tot slot stampen we de aarde rond de stam, die zo dun is als een potlood, stevig aan, slaan er een paal naast en knippen de binnenband van een fiets in drie gelijke delen. Met het rubber binden we de spriet aan de paal vast.
De grensvervaging tussen kunst en al het andere is soms lastig, maar we zijn ervan overtuigd dat het een sleutel is tot een integraal maken en zijn. Cultuur is een natuurlijk fenomeen en heeft de potentie trage evolutionaire processen te ondermijnen, ontgroeien en te overstemmen. Hoe mooi zou het zijn om via het maken die destructieve krachten teniet te doen.
‘Het werk jongt,’ schijnt u vaak te hebben gezegd. Het is een uitspraak die ons na laat denken over de ‘bloedbanden’ binnen uw oeuvre en vragen opwerpt over hoe het gemaakte ineengrijpt en voort mag bestaan. Tijdens de Biënnale van Venetië in 1978 bood u gedurende tien dagen in een hut tussen de nationale paviljoenen eigenhandig geviste en gerookte haringen aan.
De zee hier was ooit dik van de haring. Heeft u weleens gehoord van het ‘haringschijnsel’? Rond achttienhonderd moet het een natuurlijk schouwspel zijn geweest van onvergelijkbare schoonheid. Het fenomeen herhaalde zich elk jaar wanneer de haringen naar de Noord- en de Oostzee trokken om te paaien. Net onder het wateroppervlak weerspiegelden de enorme scholen vis het maanlicht zo sterk dat de zee kilometerslang straalde en fonkelde alsof het water nieuwe sterren baarde. In de 19e eeuw waren deze scholen vaak zo monumentaal dat kustbewoners ze zelfs bij daglicht zagen. De zee scheen
en brandde en de vissers werden verblind als ze hun boten de branding in duwden. Bijwijlen konden ze de haring met kuipen en schepnetten direct uit de zee in viskisten scheppen. Soms werden boten zelfs zo ver boven het water uitgetild door de vele vislijven dat ze kapseisden. De zee leek alleen maar uit vis te bestaan en toen de wind opkwam, gooiden de golven de haring naar duizenden oevers.
Het klaart op: we moeten naar buiten. Voor we afsluiten willen we nog één ding kwijt. Het is spijtig dat uw werk zo weinig zichtbaar is. In deze tijd zou het tot zoveel in staat zijn.
In bewondering en met hartelijke groet,
Miek Zwamborn en Rutger Emmelkamp